Spontane ingrepen in het landschap: serie ‘Vrijkunst’, speciaal voor MOW’s verdwalen tentoonstelling maakte Vrij een nieuw werk: De Lethe, Grenspaal 186
“De Lethe, Grenspaal 186
Verdwaald kun je het niet noemen met zo’n ijkpunt. Ver weg wel. Voor mij dan. Op de grens bivakkeren. Dat gebeurd mij vaker. Over mijn grens ook. Maar niet met buurland in zicht. Of één stap er vandaan. Of er ìn. Adem. Lucht. Oost-wind in m’n gezicht. Bos voorbij, eekhoorn. Molenpad achter. Voor en rechts wieken. Monotoon. Horen als branding of gigantische vleugels. Buizerd, maal twee, krijsen over. Fazant roept. Deze grenspaal is ‘n oudje! Zandsteen. Korstmos. Gebeiteld. Grote ’N’. Het gegraveerde plaatje maakt ‘m van nu. Duitse Grundlichheit? Nederlandse ambtelijke planning? Of beiden? ‘Aber warum?’. Alsof het oude nummer niet meer te lezen zou zijn. Honderdzesentachtig. Gezocht en gevonden. Als je hier bent heb je de tijd. Toch? Even verderop zie ik haar corten-stalen equivalent. Doublerend. Vlakbij verhalend. Wil ik niet weten. Fantaseer liever. Voor mij geen duiding: bisdom, koninkrijk of republiek. Kogelgaten of jaartal. Geef mij vandaag. April. Muts. Best koud, voor lente. Merel, mezen. Ver weg een ‘Hahn’. Het is hier - blijkbaar ben ik inmiddels gewend aan windmolens - verdomde stil. Geen kip. Al zie ik aan bandensporen dat ‘der Bauer’ hier onlangs nog was. ‘En hij ploegde voort …’. Zou dit grasland vol - wat zijn de landbouwregels hier eigenlijk? - vergif zitten? Misselijke gedachte. Overleef ik dit avontuur wel? Dat te bedenken dat twee grenzen oostwaarts oorlog is. Grenzeloos. Dwaling. Ook op deze plek. Tachtig jaar voorbij. Het raaigras is aan beide zijden even groen. Buur-valk bid. Werk met engelengeduld. De zaadbollen zitten overal. Schoenen, broek, jas. Hoofd. Niet te doen. Zo verplaatsen ze zich, mee met kleding, vacht, huid en haar. Met haas. Vos. Koe. Muis? Olifant? Wacht. Ik dwaal af. Stel mij een zelfportret voor, vol stekeligheden. Gewone Klit. Ook wel Klis genoemd. Van voet tot kruin. Als een zwerm bijen. Volledig bedekt. Geen zicht. Weg, kwijt. Een hommel brengt mij terug. Op aarde. Weide. Zie de horizon oplichten. Lijn. Geel, zwart. Zon waait. Streept. Komt. Rolt mij toe. Door mij, over mij. Heen. Ik ben verlicht. En ont-klit. Wanneer ik m’n hielen licht, zitten ze er nog. Op de grens. Paal 186.”